Wie het leuk vindt kan hier lezen hoe wij genieten van ons verblijf in Zweden.
Over hoe het met ons gaat en wat we zoal meemaken...


Zweden... rust, ruimte, oneindige natuur, frisse lucht en veel aardige mensen!





Eigen verhalen



Hieronder twee door mijzelf geschreven verhalen onder elkaar voor hen die dat leuk vinden.
Het eerste 'Iris & Gudrun' speelt in Nederland en Zweden, het tweede 'Grenzen' speelt in Nederland. 

Een kerstverhaal in twee delen 'Kerstmis mocht zijn deur voorbij' vind je door HIER te klikken voor het eerste deel (kerst 2015) en HIER te klikken voor het vervolg, dus het tweede deel (kerst 2016). 
Ook in 2017 heb ik weer een kerstverhaal geschreven 'Elsa', je vindt het op dezelfde blog als de kerstverhalen waar hierboven naar verwezen wordt als je HIER klikt.
Deze kerstverhalen spelen in de provincie Jämtland in Zweden.
Maar hieronder dus de twee 'gewone' verhalen...



3 januari 2014:

Als een soort cadeautje voor alle trouwe volgers en lezers van mijn blog heb ik een kort verhaal geschreven. Behalve een enkel kort verzinsel op mijn blog, zoals laatst over de kerstman en vorig jaar over de huilende kerstboom, schreef ik nooit eerder een verhaal. Men mailde mij wel eens dit toch eens te doen, maar er wilde geen idee komen voor een verhaal. In de periode tussen de laatste kerst en de jaarwisseling kreeg ik toch een idee en ben gewoon maar ergens begonnen. 
Het resultaat kun je hier nu lezen. Voor 100% van mijzelf.



Iris & Gudrun 

door Gonny van Oene


Ze genoot van het landschap dat aan hen voorbij gleed en in de verte meende ze het hotel al te zien liggen. Het hotel waar hij haar al zo vaak mee naartoe genomen had. Vanaf het begin dat ze elkaar kenden trakteerde hij haar op weekendjes naar die mooie streek met een verblijf in het eenvoudige maar gezellige hotel. In feite was het hotel een oude verbouwde boerderij, het was geen groot hotel met z’n acht kamers.
Tim parkeerde de auto naast het witgeverfde gebouw en terwijl hij z’n blauwe zomerjasje aandeed, pakte ze alvast de weekendtas van de achterbank. Iris vond het heerlijk om even lekker buiten te zijn, het was wel enigszins fris, maar het zonnetje deed z’n best. 
Vera zwaaide, ze was bezig met de plantenbakken waar ze altijd veel aandacht aan besteedde. Ook nu weer gaven de overdadig bloeiende bakken het hotel een waanzinnig mooi aanzicht. Vooral de combinatie van rode geraniums met de witte margrieten en blauwe lobelia’s vond ze mooi. 
‘Ga maar lekker naar binnen, dan schenkt Rick alvast iets lekkers voor jullie in’, zei Vera ‘als jullie eerst je spullen naar de kamer willen brengen kan dat ook, het is dezelfde kamer als altijd.’
Daar was Iris blij om, weer dezelfde kamer met het mooie blauwe behang en het prachtige uitzicht. Ze was haar verrekijker dan ook zeker niet vergeten.


Als je geluk had kon je ’s morgens vroeg namelijk reeën in de verte op de velden zien, tenminste, als er geen laaghangende mist was, wat ook wel eens gebeurde. Je had ook kamers aan de tuinkant, ook niet gek, maar door alle bomen had je daar niet dat mooie weidse uitzicht. Ze was even alleen naar boven gegaan om de weekendtas weg te brengen, Tim en Rick waren beneden al druk ik gesprek geraakt. 
Vanavond een feestje in het hotel. Er was een redelijk grote zaal waar bijvoorbeeld een bandje kon spelen of een toneelstuk opgevoerd kon worden, het zal vroeger wel de deel zijn geweest. Vanavond zou er een bandje komen en Iris vermoedde dat het wel druk zou worden. Ze hoopte dat Tim dan niet weer een fantasieverhaal zou gaan ophangen aan wildvreemde mensen.
Ze keek eens uit het raam en genoot van het uitzicht dat haar nooit verveelde. Ze waste even lekker haar handen boven de gedateerde wasbak, pakte haar toilettas, tutte zich een beetje op en ging naar beneden. 
‘Hallo Iris, leuk je weer te zien!’ zei Rick.
‘Hé, hallo Rick, hoe gaat het met je?’ 
‘Hier gaat alles goed, een beetje rustig voor de tijd van het jaar, dat wel. Tja, de mensen houden de hand op de knip en dat is niet goed voor onze branch. Maar goed, we mogen ook niet klagen. Zeg eens, wat wil je drinken?’
‘Doe maar een verse jus d’orange’, zei Iris en ze genoot van het heerlijk koude vruchtensap. Ze keek naar Tim, hij werd grijs maar het deed niets af aan zijn markante gezicht. Ze hield niet alleen veel van hem, voor haar gevoel was ze nog altijd verliefd.

Het was inderdaad behoorlijk druk op het feestje en je kon elkaar moeilijk verstaan wanneer de band speelde. Als er een pauze was hoorde je dan ook een luid geroezemoes. Nu was het ook pauze. Toen ze weer in de zaal kwam en naar Tim toe liep nadat ze even naar het toilet was geweest, zag ze een man aan komen lopen met consumpties op een dienblad. Voor Tim, voor haar en voor zichzelf. Tim was zeker met hem aan de praat geraakt.
De man, wiens naam ze nog niet kende, knipoogde naar haar terwijl hij het drankje overhandigde. ‘Alsjeblieft, ik ben Paul,’ zei hij en ze zag dat hij wachtte op haar antwoord.
‘Dank je wel Paul, ik ben Iris.’ Ze hoopte dat deze Paul niet de bewuste vraag aan Tim zou stellen want dan... Ze wist niet wat het was dat mensen in deze omgeving vaak die vraag stelden.
Ze praatten wat, maar helaas, ook deze keer duurde het niet lang eer Paul aan Tim vroeg: ‘Maar zeg eens Tim, van wie ben jij er nu een?’
Kon ze nog wegkomen, kon ze zomaar weglopen? De smoes van het toilet zou niet werken, daar kwam ze net vandaan. Zou ze even naar Vera lopen en vragen of ze ergens mee kon helpen?
‘Ik ben een zoon van Ben Bork,’ zei Tim op harde toon omdat de band weer was gaan spelen en ze wist dat de vlam in de pan was. Ben Bork was een van de rijksten in deze streek, hij bezat een heel dorp! Ze wist ook dat Ben Bork geen kinderen had.
‘Zo, dat is me nogal wat, een zoon van Ben Bork!’ zei Paul. ‘Lekker makkelijk zeker zo’n rijke pa, of doe je ook nog wat voor de kost?’ Deze vraag zou het vuur van de vlam in de pan alleen nog maar aanwakkeren wist Iris.
‘Mijn vrouw Iris en ik, wij hebben een koffieplantage in Honduras!’
‘Een koffieplantage in Honduras? Hoe groot? Veel personeel? Tjonge, een koffieplantage!’ Tim fantaseerde er nog verder op los en Paul hing aan zijn lippen.
Er kwam nog een man bij staan en nog een en Paul zei tegen hen: ‘Ze hebben een koffieplantage in Honduras!’ De twee mannen, die er al aardig beschonken uitzagen, met hun broeken al half afgezakt aan hun lijf en handen in de zakken, hingen met hun bezwete gezichten ook al aan Tims lippen.'
'Tja, en het gaat zo fantastisch met de zaken hé schat, we denken erover om ook in de ananas te gaan!’
‘Wauw, toe maar!’ ‘Zeg, wat willen jullie drinken?’ vroeg de kalende man met een zeer bleek gezicht en hij noemde al zo’n beetje op wat een ieder in z’n glas had en liep weg. 
De andere man met het roodgeruite shirt vroeg: ‘En wat doen jullie dan op zo’n boerenfeest als hier?’
'Familiebezoek man, we slapen bij ons pa, Ben Bork. Oh ja, en morgen een museumbezoek met m’n vrouw Iris.’
‘Ben Bork!’ herhaalde de man. Dat over het museumbezoek hadden ze natuurlijk niet gehoord. Ze had aardig geleerd bepaalde blikken zo te ontwijken dat ze vrijwel niet in het gesprek betrokken zou worden, ze kon het niet, ze kon niet zo fantaseren en die mensen in de maling nemen. Tim vond het echter altijd hun verdiende loon omdat ze onfatsoenlijke vragen stelden en juist dat vond Iris toch nog wel meevallen.
Het ging nog even zo door en ze wist dat Tim al veel binnenpret zou hebben. De gedachte alleen al dat de mannen de volgende dag weer nuchter zouden zijn en eens met iemand anders aan de praat zouden raken deed hem gniffelen. Als ze dan zouden vertellen dat ze de zoon van Ben Bork hadden ontmoet en dat die een koffieplantage heeft in Honduras! Die gezichten zou Tim willen zien, wanneer een ander dan zou zeggen dat Ben Bork helemaal geen kinderen heeft! Tja, dan zouden ze weten dat ze in het ootje waren genomen. Ze hoopte dan ook deze mannen nooit weer te ontmoeten.
Ze liep toch maar even weg, even frisse lucht zou heerlijk zijn. Rick stond ook buiten en keek omhoog. ‘Kijk eens Iris, wat een sterren! Ik zie de Grote Beer.’ Hij keek van iets boven de horizon steeds verder omhoog en deed zijn hoofd zo ver achterover dat hij zijn evenwicht verloor.
‘Rick, kijk uit!’ riep ze terwijl ze hem probeerde op te vangen. Rick begon te grinniken, zo had ze hem nog nooit gezien, was Rick dronken? Was hij zelf zijn beste klant geworden?

De volgende ochtend was Tim alweer in opperbeste stemming. Hij was nooit ochtendziek, nee, hij begon de ochtend steevast met het vertellen van wat hij ’s nachts gedroomd had. Ze genoot er altijd van dat hij dat met haar deelde. 
‘Vannacht hebben we een goede koop gedaan Iris! Het was echt een gelukje dat ik hoorde waar we moesten zijn. Drie grote stukken kochten we, drie stukken gedroogd rundvlees uit 1947! Nou, hoe komt een mens erop om dat te dromen hé?!’
‘Misschien omdat er afgelopen week iets op het nieuws was over flessen wijn van de zeebodem die voor recordprijzen werden geveild, ze waren nog veel ouder dan jouw vlees uit 1947!’ grapte Iris.
Eenmaal beneden was Rick er nog niet en Vera verzorgde het ontbijt. Ze wilden op tijd vertrekken naar het museum. Normaal zou ze niet zo snel naar juist dát museum gaan, maar nu was er een tentoonstelling over de Vikingen. Ze was uitermate geïnteresseerd in deze tentoonstelling. Ze had iets met Vikingen, maar kon er niet de vinger op leggen waarom. Vlakbij hun woonplaats in Zweden was een grafveld van Vikingen en ze ging er ’s zomers vaak naartoe. ’s Winters was het onbereikbaar als er veel sneeuw lag. Ze vond het rustgevend om daar te zijn en kon er dan ook uren blijven, zittend op een boomstronk of wandelend over het eiland. Ze kon niet verklaren waarom ze daar zo graag was. Was het ’t landschap, het natuurschoon, de wind die daar bijna altijd waaide?
Ze reed zelf en moest even goed opletten. Tim zat een beetje te doezelen. Zo’n tomtom hoefde ze niet, kreeg je maar luie hersenen van vond ze. Ze had alles altijd nog gemakkelijk kunnen vinden zonder tomtom, gewoon even op de kaart kijken voor vertrek. Het wegennet zat aardig in haar hoofd.
Een minuut of tien later stonden ze voor het museum en Iris besloot om haar jas in de auto te laten liggen, het was heerlijk weer en in het museum zou het ook wel lekker zijn. Nadat Tim de entree had betaald volgden ze de bordjes naar de tentoonstelling. Ze wist dat Tim snel klaar zou zijn, hij had zoiets altijd snel gezien, maar ze zou het niet haar pret laten bederven, ze zou er zoveel tijd voor nemen als ze wilde en alles zien, alle informatie lezen. Zo’n kans kreeg ze waarschijnlijk niet gauw weer. Tim was niet moeilijk, hij zou haar ook haar gang laten gaan. Vol bewondering bekeek ze de tentoongestelde oudheden, gebruiksvoorwerpen, munten, helmen, kledingresten, zwaarden en gespen…
Gespen! Die gesp daar, oh, ze kon het niet geloven. Ze tolde helemaal, ooooooh!


Ze deelde haar dromen ’s morgens bijna nooit met Tim, gewoonweg omdat ze deze bijna altijd onmiddellijk weer vergeten was. Maar nu ze deze gesp zag, dé gesp! De gesp die ze al zo vaak had gezien in haar dromen. Ze keek nog verder, maar kon haar aandacht niet zo goed meer bij de rest van de tentoongestelde voorwerpen houden, ze kon alleen nog maar aan de gesp denken. Kon ze hier met Tim over praten? Misschien zou hij haar wel uitlachen. Toen ze vond dat ze het allemaal wel gezien had, zocht ze Tim weer op en ze besloten even ergens te gaan lunchen.
Toen ze eenmaal iets besteld hadden begon ze tegen Tim over de gesp. Hij lachte haar niet uit en hij deed ook niet alsof hij het gek vond. Gelukkig, ze kon er dan tenminste met hem over praten.

Eenmaal thuis van de week weg besloot ze toch weer eens gauw naar het grafveld van de Vikingen te gaan. Ze had al die tijd veel gedacht aan de gesp en wat die nu toch met haar te maken zou kunnen hebben.

Het was weer zo’n dag. Zo’n zonnige zomerse dag met wind. Dan was ze daar het liefst, op een zonnige dag mét wind. Ze had gemakkelijke kleding aangedaan, gewoon een spijkerbroek en een sweater, stapte in haar rode auto en reed richting eiland. Ze parkeerde in het enige vak dat er was en liep over de oude geklonken spoorbrug naar het eiland. 
‘Wauw, heerlijk dit weer, lekker die wind door m’n haar,’ dacht Iris. ‘Dit is echt het perfecte weer om hier te zijn.’ Het was wel een half uurtje lopen naar het grafveld dat bijna op het uiterste puntje van het zeer smalle eiland lag. Ze ging weer op de haar inmiddels zo vertrouwde boomstronk zitten en genoot met volle teugen. ‘Ik zou hier de hele middag wel kunnen zijn,’ dacht ze en nam zich voor dat dan ook gewoon maar te doen. Ze zat met haar gezicht naar zowel de zon, als naar de richting vanwaar de wind kwam en had haar ogen dicht. Zo relaxend als dat was! Ze was helemaal in haar nopjes en haar gedachten dwaalden af naar de gesp die ze in het museum had gezien.
Ze wist niet hoe lang ze daar al zo gezeten had toen ze het in ene koud kreeg, er was een grote wolk voor de zon gekomen en het zag er dreigend uit. Zou ze naar de auto teruggaan?
Nog heel even bleef ze zitten toen er een donderklap viel en ze van schrik haar ogen opende. Ze schrok zich werkelijk wezenloos. In eerste instantie van de donderklap. Maar hoe kon dat nu, hier kwam eigenlijk nooit iemand en nu stond daar opeens een man. Een zeer vreemd uitziende man. Hij keek niet onvriendelijk, integendeel, hij glimlachte zelfs naar haar en stak zijn hand naar haar uit.

‘Gudrun,’ zei hij terwijl hij haar liefdevol aankeek. 
‘Gudrun? Wat betekent Gudrun, ik spreek uw taal niet!’ zei Iris.
‘Gudrun is een naam, jouw naam. Ik zal het je laten zien, kom alsjeblieft.’
‘Komen? Waarom zou ik komen? Ik heet trouwens Iris!’
‘Ja, in dit leven heet je Iris, maar ooit heette je Gudrun.’
‘En wie mag u dan wel zijn in uw carnavalskostuum?’ vroeg Iris. 
‘Ik weet niet wat een carnavalskostuum is, maar ik ben Hakon. Vertrouw mij nu maar alsjeblieft, ik wil je alleen even meenemen op een korte reis en breng je weer veilig hier, dat beloof ik.’
Iris stond inmiddels te trillen op haar benen, het overkwam haar niet dagelijks dat er een wildvreemde man in zeer vreemde kleding haar vroeg om mee te gaan op een korte reis. Wat was dit voor flauwe grap? 
‘Ik mocht nooit met vreemde mannen mee van m’n moeder,’ probeerde ze nog als excuus te bedenken. Hakon bleef haar echter zeer vriendelijk aankijken en zijn hand reikte nog steeds naar haar. Toen hij zich iets draaide en zijn overjas een beetje open viel zag ze het. Ze zag de gesp! Ze was sprakeloos, maar wist zich snel te herstellen en bedacht zich dat ze misschien toch mee moest gaan, zodat er hopelijk eindelijk een einde kwam aan al haar vragen betreffende haar dromen en haar voorliefde voor deze plek. 
‘Breng je me dan echt weer terug naar hier?’
‘Ik beloof je plechtig dat je hier weer op tijd terug zult zijn, zodat Tim niet ongerust wordt.’
Tim? Wat wist hij allemaal over haar? Wat gebeurde er toch? Maar wat moest ze nu, hij zag er wel erg vriendelijk uit. 
‘Oké dan, als je het dan zo plechtig belooft. Misschien wordt het me allemaal duidelijk als ik met je meega.’

Hakon pakte de hand van Iris en zei: ‘Daar gaan we dan Gudrun, voor slechts één keer weer samen.’ Wat moest ze nu weer van deze opmerking denken en voor ze tijd had om het te vragen was ze in een totaal andere omgeving en niet meer op het eiland. 
Ze waren op een heuvel en keken neer op een dorpje. 

De huizen zagen er heel anders uit, ze waren langgerekt en hadden gras op de daken. Hier en daar kringelde rook uit een gat in het dak. Er liep vee buiten, gewoon los, varkens, kippen, geiten. Er waren mannen aan het werk op enkele akkers verderop. 
Ze daalden een stukje af en nu kon ze de dingen nog wat beter zien. Ze zag een hondje vrolijk keffend rennen en Iris riep: ‘Runa! Runa!’ Even later zag ze twee vrouwen met elkaar praten en ze herkende ze direct: ‘Hé, hallo Astrid, Halla!’ en ze wilde naar beneden rennen en zeggen: ‘Wat leuk dat ik jullie weer zie, ik ben het, Gudrun!’
Maar Hakon hield haar tegen en zei: ‘We zijn teruggereisd in de tijd, maar we zijn in een andere dimensie. Ze kunnen je niet horen Gudrun. Je ziet de situatie hoe die was toen jij daar ook leefde, je bent eigenlijk in de geschiedenis beland.' 
‘Dus Runa kan me ook niet horen,’ zei Iris teleurgesteld en opeens zag ze een man en een vrouw lopen, ze zag ze op de rug, maar voelde al aan dat zij het waren, Gudrun en Hakon, zij waren man en vrouw geweest. Eigenlijk wist ze het al zodra ze hier waren aangekomen. Ze zagen er gelukkig uit zo samen.
Iris wendde haar gezicht af van het dorpje, zocht een vlakke zwerfkei op juiste hoogte uit en ging even zitten, het werd haar allemaal teveel. Hakon liet haar even met rust en reikte haar een veldflesje aan. Gulzig dronk ze van het koele water. 
‘Waarom ben je gekomen om me dit te laten zien?’ vroeg Iris.
‘We wisten dat je gereïncarneerd was,’ zei Hakon, 'alleen wat ver van hier. Het was bijzonder te zien dat je toch op een of andere manier je weg gevonden had naar het eiland, naar het grafveld waar wij begraven liggen. Jij en ik, Runa ook. Ik verlangde er zo naar je nog één keer te ontmoeten, je ons gezamenlijke verleden te laten zien. Ik verlangde ernaar, maar wilde ook graag een einde maken aan jouw vragen. Ik vond dat je er recht op had het te weten,’ vervolgde Hakon. ‘Toen ben ik om toestemming gaan vragen.’ 
‘Toestemming gaan vragen?’
‘Ja, het gaat allemaal niet zomaar natuurlijk. Ik heb toestemming moeten vragen aan Thor, de zoon van Odin. Gelukkig zag hij in dat het goed zou zijn voor jou, maar ook voor mij. Hij wist dat het al heel lang een wens van mij was je nog één keer te ontmoeten.’
‘Pfffffffff’, zuchte Iris, ‘dit gaat me even niet in de koude kleren zitten allemaal.’
‘Dat is begrijpelijk Gudrun, maar zo kun je het eerdaags wel een plek geven en weer verder met je leven met Tim. Ik zie dat hij goed voor je is en dat is voor mij het allerbelangrijkste ter wereld.’
Iris kampte bijna met een identiteitscrisis. Wie was ze nu? Iris? Gudrun? Of allebei? Nee, ze was Iris, alleen kreeg ze nu even te zien dat ze ooit Gudrun was, gelukkig getrouwd met Hakon. Ze hadden ook een hond, Runa. Klinkt heel huiselijk allemaal. Ze had altijd wel andere ideeën gehad over de Vikingen. Ha, nu was ze zelf ook nog een halve Viking!
Heel even streek Hakon door haar haar, maar schrok ervan terug dat hij daar even aan toegegeven had. 
‘Als we straks weer op het eiland zijn Hakon, wil je me dan wijzen welke grafheuvel de onze is?’
‘Als je dat graag wilt zal ik het je wijzen.’ Hakon pakte weer de hand van Iris en vrijwel gelijk waren ze weer op de plaats van vertrek, op het eiland bij het grafveld.


‘Het is niet moeilijk je de grafheuvel te wijzen Iris, alle keren dat je hier kwam heb je ernaast gezeten op de boomstronk. Dit is namelijk de grafheuvel.' 

Nu werd het toch allemaal wel een beetje teveel voor Iris, ze kon het allemaal nog niet goed bevatten. Maar het zou haar wel gaan lukken, oh ja, het was haar altijd nog gelukt om moeilijke dingen te verwerken, maar het zou wel even tijd nodig hebben. 
‘Ik moet nu gaan mijn liefste Gudrun, ik wens je nog een heel mooi leven toe, samen met Tim!’
‘Dank je wel Hakon, dat je me dit allemaal hebt laten zien en dat ik dit nu allemaal weet.’ 
‘Vaarwel m’n liefste Gudrun,’ zei Hakon terwijl hij haar weer zijn hand reikte. Toen ze elkaar aanraakten was Hakon verdwenen, weg, alsof hij hier nooit geweest was!

Het was weer mooi weer geworden en ze twijfelde geen moment. Ze liep het half uur naar de auto, reed naar het dorp en kocht een onwijs groot gemengd boeket bloemen.
‘Kun je alle stelen eraf halen Pernilla?’ vroeg ze en Pernilla keek haar verwonderd aan. ‘Ja, ik wil alleen de bloemen, niet de stelen. Kun je ze in een mand of doos doen?’ 
Pernilla scheidde met enige tegenzin de bloemen van de stelen, je kon zien dat ze het zonde vond, en deed ze in een mooie mand. Iris rekende af en liep vastberaden naar haar auto, reed terug naar het eiland en liep weer het half uur naar het grafveld, naar de grafheuvel van Hakon en Gudrun en Runa.
De heuvel was zeer dicht begroeid met bosbessenstruikjes. Het was gewoon een dikke dichte vacht van takjes met blad. Ze strooide de bloemen uit over het graf en deed een paar stappen achteruit. Mooi, heel mooi vond ze het. Het was voor Iris een manier van verwerking.
Ze ging nog even op de boomstronk zitten en keek plots verschrikt op haar horloge. Nu moest ze toch wel naar huis. Ze kon Tim hiervandaan niet bellen, ze had hier geen bereik. Als in trance reed ze naar huis, het was maar goed dat het niet zo ver was. Hoe moest ze zich nu een houding geven tegenover Tim? Net doen of er niets gebeurd was? Nee, dat kon toch niet na zo’n middag? Hem alles vertellen? Deze keer zou hij haar niet geloven. Ach, ze moest er maar niet over in zitten, het zou zich misschien vanzelf wel wijzen als ze eenmaal thuis zou zijn.

Eenmaal thuis zag ze Tim eerst niet. Ze hoorde praten in de verte en meende ook de stem van Tim te horen. Hij was waarschijnlijk even bij de buren. Ze ging naar de badkamer en vond dat ze erg wit zag. Ze deed een beetje rouge op haar wangen en gebruikte ook lippenstift. Even een kam door haar haar en ze vond dat ze er wel weer goed uitzag zo.
Ze vermande zich en had zich inmiddels voorgenomen het niet aan Tim te vertellen.
Was hij erbij gebaat? Was zij erbij gebaat? Het zou voor hem toch zeer ongeloofwaardig zijn, ze kon toch niet van hem verwachten dat hij dit zou geloven? Misschien zou het wel een wig slaan, nee, ze zou het hem niet vertellen.
Het eiland zou gewoon een mooie plek blijven om naar toe te gaan. 
Zo zou het voor Tim altijd blijven, voor haarzelf trouwens ook.


Einde J





#######################################################################


3 maart 2014:
Precies twee maanden na het verhaal Iris & Gudrun heb ik het volgende korte verhaal klaar. Er kwamen op het eerste verhaal wat e-mails met de vraag om nog eens een verhaal. Tja, dat schud ik niet zomaar uit m'n mouw, daar moet je wel even voor gaan zitten, maar nu is het er dan toch. Ik hoop dat jullie het weer net zo leuk vinden om te lezen.


Grenzen

door Gonny van Oene


Ze liep een beetje onrustig over het perron, wanneer zou de trein nu eindelijk komen en waar zou ze later uitstappen? Ze besloot even op zo’n koud metalen bankje van een soort gaas te gaan zitten, zo’n bankje waarvan je ’s zomers denkt: ‘Wat voor een belachelijk patroon heb ik nu over vijf minuten weer in m’n billen staan?!’
Nu was het winter, koud, niet uitnodigend om buiten te zijn.
Zo dacht de man die even verderop stond in zijn lange bruine loden jas er waarschijnlijk ook over. Hij trok zijn kraag nog eens extra hoog op. In zijn rechterhand z’n aktetas en tussen die arm een krant geklemd. Hij zag er een beetje oubollig uit en had vast een stoffige baan volgens Julia. Net als haar Eric, die ook een stoffige kantoorbaan had.
Haar gedachten dwaalden af, Eric en zij, het ging niet goed. Hoe lang al balanceerden haar gedachten in een tweestrijd? Slecht was hij nooit voor haar geweest, wel had hij haar meer dan eens gekwetst, maar wat haar het meest opbrak was zijn eeuwige kritiek. Ze konden het best fijn hebben samen, konden ook praten over van alles, als het maar niet over hun relatie ging. Gedurende de elf jaar van hun huwelijk probeerde hij haar steeds naar zijn ideaalbeeld te vormen. Ze was al die tijd zo dom geweest zich hier ook naar te voegen en nu was ze op een punt beland dat ze het zat was om op haar tenen te moeten lopen.
Ze schrok op, meende de trein te horen naderen en terwijl ze een snoepje in haar mond nam liep ze zoetjesaan alvast maar naar de kant. De man in de loden jas stond nog even de voorpagina van z’n krant te lezen, hoorde de trein ook aankomen en deed de krant weer onder z’n arm. 
Waar kwamen al die mensen opeens vandaan, het leek wel of ze allemaal door dezelfde deur naar binnen wilden. Het was een dubbeldekstrein en ze besloot lekker boven te gaan zitten en daar voorlopig te blijven. Ze had nog geen idee waar ze zou uitstappen, ze had een dagkaart gekocht voor in de daluren en kon gaan en staan waar ze wilde. Ze was zomaar van huis vertrokken, behoefte om weg te gaan, zomaar ergens heen. Niet met de auto, maar lekker met de trein en verstand op nul.
Pfffff, zelfs boven was het al aardig vol. Ze kon toch nog een bank voor zichzelf bemachtigen, al wist je nooit voor hoe lang. Iemand had een gelezen krant op de bank achtergelaten, ze legde hem op het kleine tafeltje bij het raam. Misschien zou ze er zo wel even in lezen, maar eerst wilde ze gewoon lekker naar buiten kijken. 
‘Is deze plaats nog vrij?’ vroeg een man in leren jas, krappe instappers, zonnebril, das. Een zonnebril, met dit weer? Ze knikte van ja en hoopte dat hij geen gesprek aan zou gaan. Hij ging tegenover haar zitten en pakte de krant van het tafeltje. Hij was redelijk bruin, krullend haar tot op z’n schouders. 'Vast zonnebank en permanentje', dacht Julia. Ze zag nog mensen hollen op het perron om de trein te halen en even later klonk het fluitje van de conducteur.

De trein zette zich langzaam in beweging en de telefoon van haar gepermanente buurman ging over. Hij frommelde de krant naast zich op de bank, stond op en liep naar de ruimte bij de deuren. Julia keek weer naar buiten en zag in de verte de flats tegen een grijze bewolkte lucht. In elk vakje een gezin of alleenstaande, allemaal met hun eigen vreugden en besognes. Het duurde niet lang eer ze door het polderlandschap reden, geen koe te zien, allemaal op stal.
Haar overbuurman kwam weer terug en ging met een zucht zitten. Ze negeerde het.
‘Tjongejonge, dat wordt me wat!’ zei hij en Julia vroeg zich af of er nu een reactie van haar verwacht werd. Ze keek hem aan en hij leek blij met haar aandacht. 
Hij vervolgde: ‘Mijn baan staat op de tocht verdomme!’
‘Nou nou’, zei Julia.
‘Oh, nou ja, sorry hoor, maar ik ben een beetje opgefokt natuurlijk. Nu wordt al het personeel vanmiddag om drie uur in de kantine verwacht, dus maak je borst maar nat! 
Als dat geen slecht nieuws wordt.’ Kwaad legde hij de verfrommelde krant op het tafeltje bij het raam. 
Hij snoot zijn neus en toen hij daarmee klaar was vroeg Julia: ‘Wat voor werk doe je dan en waarom moeten er banen verdwijnen?’
‘Ik ben vertegenwoordiger. Normaal zit ik dus nooit in een trein, maar de wagen van de zaak moest naar de garage en mijn vriendin had onze auto vandaag nodig. Dus bloody hell, dan maar met de trein. Ik werk voor een importeur van tweewieleronderdelen en accessoires. Maar ja, zoals bij zoveel bedrijven willen ze gaan samenwerken, fusilleren noemen ze dat met een duur woord en je weet, dat kost altijd banen.’
‘Fuseren bedoel je.’
‘Hmmm, wat zeg je?’
‘Dat heet fuseren, niet fusilleren. Fusilleren is iemand doodschieten als straf.’
‘Ha, ha, ha, nou dat mogen ze van mij doen, fusilleren die hoge heren.’
‘Ik vind je wel bepaald grof, je weet nog niet eens wat er vanmiddag gebeuren gaat!’
‘Oké, ik hoor het al, laat maar!’ hij pakte de krant weer op en deed alsof hij las. Het speet Julia helemaal niks, ze vond hem een arrogante kwast.

Het was al wel een half uur verder toen ze erover dacht misschien eens uit te stappen. Waar waren ze eigenlijk ongeveer? Ze was zo in gedachten verzonken geweest, ze had geen idee. Inmiddels kwam er weer bebouwing in ’t zicht en misschien moest ze gewoon gek doen en bij het eerstvolgende station gewoon uitstappen. Ja, wat maakte het uit. Als het niet beviel zou ze gewoon weer in een volgende trein stappen, verder of weer terug.
‘Delft, station Delft’, hoorde ze omroepen. Het verrassingseffect was weg, maar Delft, leuk toch?! Ze ging maar alvast naar beneden en hield zich vast aan zo’n stang waar de openslaande deuren op draaien. Bah, wat enorm vies eigenlijk, wie hebben zich hier allemaal al wel niet aan vastgehouden?
Even later stond ze op een vreemd perron in een voor haar volkomen onbekende stad. ‘Meestal is het centrum niet zo heel ver lopen van het station. Eens kijken of ik een plattegrond kan vinden op dit perron’, dacht Julia. Ze had hem al snel gevonden en terwijl ze er op af liep zag ze de man met de bruine loden jas weer, hij leek ook wel naar de plattegrond te lopen. Julia was er ’t eerst en ze zocht de grote rode pijl. Gevonden! Inmiddels stond de loden jas ook op de kaart te zoeken en Julia zei: ‘We staan hier!’ en toverde een grote grijns op haar gezicht terwijl ze naar de pijl wees. Het gezicht van de loden jas smolt en ze stonden samen hard te lachen.
‘Ook nog nooit in Delft geweest?’ vroeg de loden jas. ‘Nee nooit en het wordt tijd dat daar eens verandering in komt. Eens even kijken…’, en met haar vinger volgde ze de weg vanaf de rode pijl naar wat op de kaart een voetgangerszone leek.
‘Je hebt dus geen vooropgesteld plan voor vandaag?’ vroeg de loden jas. 
‘Nee, ik zie wel, ik loop gewoon het centrum in en ik zie wel.’
‘Blijf je lang?’
‘Nou, nou, wat maakt jou dat uit?’ dacht Julia.
‘Het ligt er helemaal aan hoe de dag verloopt en of ik me vermaak.’
‘Uh, zou je met me willen lunchen?’ vroeg hij een beetje onhandig.
‘Pfff, tja, waarom niet eigenlijk?’
Met hun vingers op de plattegrond keken ze waar ze af zouden spreken. Het werd bij de Nieuwe Kerk op de Markt. Daar zou vast wel een eetgelegenheid in de buurt zijn.
Ze spraken af om half een.
‘Ik zal me eerst nog even voorstellen trouwens, ik heet Jelle.’
‘Aangenaam Jelle, ik heet Julia. Ik zou zeggen tot straks!’
‘Tot straks!’

Julia vermaakte zich prima in de stad, genoot van de mooie oude panden, las de geschiedenis erover op de bordjes, maar ze genoot ook van het winkelen. Ze had een heel mooie gebreide wintersjaal gevonden met een bijpassende baret. Zou heel mooi staan op haar nieuwe jas. Ook al had ze die nu niet aan, ze wist het gewoon zeker, dit was ‘the perfect match’.
Ze stond nu in een smalle steeg en vond een winkeltje met oude boeken en platen. Heerlijk zulke winkeltjes. Buiten stond een bak ‘Alle boeken in deze bak 1 euro’. 
Oh heerlijk, even snuffelen. Er stopte een vrouw die met haar fiets aan de hand liep. De vrouw was broodmager en had een treurig gezicht. Er stak een bruin stokbrood uit haar fietstas en in het mandje voorop lagen sinaasappelen en een zakje spruiten. ‘Zeker bij de natuurvoedingswinkel hiernaast geweest’, dacht Julia.
‘Zit er nog iets bij mevrouw?’ vroeg de magere vrouw. ‘Het is me wat, ooit eindigen je boeken in zo’n bak, alles voor slechts 1 euro. En wie willen ze nog hebben?’
‘Nou ja, ik misschien’, zei Julia. ‘Heeft u zelf boeken geschreven?’
‘Ja lieverd, ik heb maar liefst acht boeken geschreven. Streekromans.’
Het was niet het genre waar Julia naar op zoek was, ze gaf niet om streekromans, maar probeerde toch interesse te tonen. ‘Uw boeken liggen vast nog niet in deze bak, u bent nog zo jong, het kan nooit lang geleden zijn dat uw boeken zijn uitgegeven.’
‘Je hebt geen idee hoe snel boeken verouderen en nu helemaal, nu hebben ze e-books. De romantiek van boeken en een gevulde boekenkast is helemaal aan het verdwijnen, ze zitten nu met een beeldschermpje voor hun neus. Mijn boeken worden niet meer in die vorm uitgegeven. Mensen die e-books lezen zijn vast niet geïnteresseerd in mijn streekromans. Maar snuffel lekker verder, ik ga nog even naar de Markt. Heb een fijne dag verder.’
‘Ja, u ook!’ zei Julia. Ze vond twee boeken en ging naar binnen om ze af te rekenen. 
De winkel stond helemaal volgepropt met grote bakken met oude boeken, lp’s en cd’s. Oh, ook nog even tussen de lp’s snuffelen! Vorig jaar vond ze ergens nog een onwijs goeie plaat van Crosby, Stills, Nash and Young. Eentje die je heel moeilijk kon vinden. Ze was altijd heel zuinig geweest op haar pick-up, maar hij had toch een keer de geest gegeven. De lp’s waren echter de laatste jaren weer zo populair geworden dat je in speciaalzaken weer nieuwe spelers kon kopen en alhoewel de prijs haar tegenviel, had ze toch een nieuwe gekocht.
Het was moeilijk manoeuvreren door de smalle paden tussen de bakken. Ze vond nog een oude lp van Joe Cocker en moest glimlachen. Ze vond niet al zijn nummers goed, maar de meeste wel en ze werd altijd een beetje vertederd door de enigszins spastisch aandoende bewegingen van zijn armen die Cocker altijd maakte als hij zong. 
Ze schrok toen ze op de vieze oude klok achterin de winkel zag dat het al tegen twaalf uur liep en ze moest nog naar de Nieuwe Kerk zoeken. Je had de Oude Kerk en de Nieuwe Kerk, goed opletten dus dat ze niet bij de verkeerde zou staan. Ze had op de plattegrond gezien dat ze niet zo heel ver uit elkaar stonden. Ze liep de steeg uit, terug naar de winkelstraat en versnelde haar looptempo. Ze vroeg aan iemand of ze ver van de Markt was. Ze was er niet ver vandaan en de vriendelijke vrouw legde haar uit hoe ze moest lopen.

Ze noemde ook een paar herkenningspunten, waardoor Julia de Markt en dus ook de Nieuwe Kerk snel gevonden had. Ze was wel tien minuten te vroeg, maar dat gaf niet, ze zou om de kerk heen lopen om hem alvast van buiten te bewonderen. Ze was wel een beetje nerveus, wat had ze zich nu toch weer op haar hals gehaald? 'Ik had gewoon moeten zeggen dat ik niet met hem kon afspreken voor de lunch', dacht ze. 
Jelle was ook aan de vroege kant, want ze zag hem al aan komen lopen. 'Stoffig', dacht Julia.
Ze liepen even rond en vonden een restaurantje wat wel leuk leek. Er waren nog een paar tafels vrij. Het rook er heerlijk naar soep. Ze merkte nu eigenlijk pas dat ze best trek had, ze had vanmorgen vroeg voor ’t laatst iets gegeten. Ze vonden een plekje aan een van de met Brabants bont gedekte tafeltjes.
Nadat ze iets besteld hadden vroeg Julia: ‘En wat brengt jou dan naar Delft vandaag?’
‘Ik ben hier voor m’n werk, ik werk voor mezelf en geef trainingen door de hele Randstad.’
‘Trainingen, waarin?’
‘Verkooptrainingen.’
Daar kwam de serveerster al met de soep. Ze had zo’n trek gehad in deze mosterdsoep. Mmmmm. Eigenlijk was de tijd te kort om tussen het eten door tot een wat diepgaander gesprek te komen, maar haar mening over Jelle was wel totaal omgeslagen.
‘Je weet toch dat je iemand nooit op zijn verschijning moet beoordelen Julia’, dacht ze bij zichzelf. ‘Het gaat er toch om wat er in zit. Oké, het oog doet ook wat natuurlijk, veel zelfs, maar om nu alleen maar af te knappen op een lange bruine loden jas!
Oké, niet erg die jas, maar er zijn grenzen hé, er zijn grenzen!’
Opeens kwam er een man binnen en hij zei: ‘Hé Jelle, jij ook hier? Hoe gaat het met je en met Carola in New York?’ Julia voelde zich er een beetje verlegen bij.
‘Hallo Frank, prima joh en met Ria en jou? Kom erbij zitten, dit is Julia!’
‘Hé Julia, ik ben Frank. Nee, ik kom eten afhalen, dat had ik al telefonisch besteld. Ik kan hier wel even zitten tot het klaar is.’ Nadat Frank met zijn papieren zak met eten was vertrokken zei Jelle dat hij eigenlijk weer weg moest voor zijn werk en vroeg of hij nog eens met haar mocht afspreken. Of hij haar telefoonnummer mocht. Ach, het kon geen kwaad, waarschijnlijk zou ze nooit meer iets van hem horen. Ze noemde haar nummer en hij toetste het gelijk in op z’n telefoon.
Hij zei iets van ‘Sorry, ik moet nu echt gaan’, en gaf haar een snelle zoen op haar wang, haar perplex achterlatend.

Het was twee dagen later toen hij haar rond het middaguur belde. Ze was even verward door dit toch wel onverwachte telefoontje, maar herstelde zich snel. Ze pakte de autosleutels en reed weg. Ze verbaasde zich er eigenlijk over dat ze dit deed, ze was een getrouwde vrouw! Dit kon ze toch eigenlijk niet maken. Nou ja, waarom niet, er gebeurde toch niets? Gewoon wat drinken met een man.
Het was wel een half uurtje rijden, maar ze had er geen hekel aan. Jelle was dus klaar voor vandaag. Ze kon haar auto snel kwijt en ze zag hem al staan in de verte. Die jas zou ze nog van een kilometer afstand herkennen. Ze gingen een café binnen, het bleek op de eerste verdieping te zijn. Een heel oud pand met dito trap. Het zag er gezellig uit met de oude tafels en stoelen, kranten aan houten latten op de tafels, Jugendstil lampen boven de bar, aan het plafond en aan de muren. Het was wel rokerig en dat in deze tijd! 
Jelle bestelde twee cappuccino en vroeg of ze nog iets wilde eten. Ze besloten een simpele tosti te bestellen. Het was gezellig en ze vertelden over hun privélevens. 
Ook Jelle was getrouwd. Binnenkort zouden ze verhuizen naar New York. Hij zou zich daar verder gaan bekwamen in het geven van trainingen. Zijn vrouw Carola had er al een baan gevonden, ze was zelfs al vooruit gegaan en ze gingen voor onbepaalde tijd. 
Het bevreemde Julia dat ze het spijtig vond dat Jelle zou vertrekken. Het was nog wel niet zover, maar toch, april was het zo. Ze voelde zich prettig bij hem en hij was toch eigenlijk wel charmant. Hij toonde veel belangstelling voor haar en dit maakte dat ze zich gemakkelijk bij hem voelde en gemakkelijk vertelde over haar parttime baan bij de bibliotheek, over haar hobby’s, over Eric en dus over haar huwelijk. Jelle voelde eigenlijk als een goede vriend met een vleugje ondeugendheid. Ook hij was erg open.
Ze keek op haar horloge en schrok, ze moest naar huis. Eric was altijd rond vijf uur thuis en ze wilde dan óf zelf al thuis zijn, óf thuiskomen met boodschappen. Wat moest ze anders zeggen? Ze wilde geen leugen verzinnen en als ze al thuis zou zijn of met boodschappen thuis zou komen zouden er geen vragen gesteld worden.
Jelle liep mee naar haar auto en eenmaal daar legde hij zijn arm om haar schouder en kuste haar gedag. ‘Mag ik je nog eens bellen Julia?’
Ze knikte van ja en stapte in haar auto. Ze zwaaiden nog even en toen ze wegreed en in haar binnenspiegel keek, zag ze dat ze helemaal een kleur had. ‘Opletten Julia, op de weg letten!’

Kerstmis, ze had er niet zo’n zin in als andere jaren waarin ze het heerlijk vond het gezellig te maken in huis, vrienden uit te nodigen voor een gezellig samenzijn met cadeautjes, kaarslicht, lekker eten en er op tweede kerstdag lekker op uit te gaan. 
Ze vroeg zich af hoe Jelle het zou hebben met Kerstmis. Hoe zouden hij en zijn vrouw het vieren? Elk apart. Zij in New York en hij in Nederland in een bijna leeg huis.
Ze dacht na of ze alles nu wel in huis had voor de kerstdagen, liep in gedachten alles nog eens na. Ze checkte de koelkast en de voorraadkast. Opeens ging het tingeltje op haar mobiele telefoon, een sms-je. ‘Zal wel weer reclame zijn van KPN’, dacht Julia, maar ze keek toch maar even.
‘Deze kerst heb ik een echte kerstengel! Liefs van Jelle.’
Ze bloosde ervan. Zij en Jelle? Nee, gebruik je verstand Julia, dit slaat werkelijk nergens op, Jelle gaat naar New York en jij moet hem dan gewoon weer vergeten.

Het was toch een mooie kerst geworden en inmiddels was het januari. Ze had na het sms-bericht geen contact meer gehad met Jelle tot een half uur geleden toen hij belde. Hij wist welke dagen ze niet werkte. Hij was nu in weer een andere plaats. Zijn werkdag zat er al op, maar hij bleef er nog omdat hij er morgen ook weer een training moest geven. ‘Ik verblijf in hotel Aldoria. Heb je zin om te komen Julia?’
‘Oké, goed, het is niet zo ver, ik vertrek met tien minuten.’
‘Ik wacht op je in de lounge. Ik bestel alvast een fles champagne!’
‘Tot zo!’ zei Julia en dacht dat die champagne wel een grapje zou zijn, ze moest immers nog rijden.
Het zat wel een beetje tegen in het verkeer. 'Die champagne zal wel warm worden, tenzij hij in een ijsemmer staat', dacht Julia. Alleen al de gedachte aan een fles champagne in een ijsemmer deed haar wederom denken dat het een grapje was en ze moest glimlachen. Grapjas! Voor haar zou het wel koffie worden of een ijsthee.
Wat was het een hondenweer, de ruitenwissers stonden in de snelste stand en nog kon je amper wat zien en zeker niet hard rijden. Er stond gewoon een laag water op de weg. Gaandeweg werd de regen minder heftig en toen ze er eenmaal was, was het droog geworden. Ze kon de auto parkeren onder het hotel. 'Ideaal zo’n parkeergarage, staat m’n auto ook nog eens verdekt opgesteld', Julia schrok van zichzelf. Ze kende niemand in deze plaats, maar ja, je wist maar nooit. En wat dan nog?
Eenmaal in de lift drukte ze op de knop ‘Parterre’, even later stapte ze eruit en moest zich even oriënteren. Ze zag al snel hoe ze naar de lounge moest lopen. Jelle zag haar aankomen, hij ging staan en zwaaide enthousiast. Ze was nog redelijk ver verwijderd van het tafeltje waar hij zat, maar ze zag vanaf daar tot haar verbazing al een ijsemmer staan met een fles erin. Jelle omhelsde haar en hielp haar uit haar jas. ‘Ga lekker zitten Julia! Wat wil je drinken?’
Nou, ze hoefde blijkbaar niet aan de champagne. ‘Doe maar een espresso, ik heb zin in een beetje pit.’ 
‘Ober, mag ik van u twee espresso?’
Ze stond even op om iets uit haar jaszak te halen en zag dat er geen ijs in de emmer zat. Die dure champagne stond dus gewoon warm te worden!  Nou ja, misschien hield hij van lauwe champagne, ieder z’n smaak, zij hoefde toch geen champagne, ze moest nog rijden.
Na de espresso vroeg Jelle (hoe voorspelbaar) of ze mee wilde gaan naar de kamer. Ja, nu stond ze voor het blok. Ze stemde toe, ze was er immers zelf bij en ze zou wel zien hoe ver het zou komen. Was ze te naïef?
Jelle nam de fles champagne mee en liet de lege ijsemmer staan. ‘De ober keek wel heel vreemd toen ik zei ‘zonder ijs’, zei Jelle.
‘Dat kan ik me voorstellen!’
‘Oh ja, kun jij je dat voorstellen?’
‘Ja, je hoort het toch lekker koud te drinken!’
‘Ja, natuurlijk!’
‘Nou dan!’ en Julia moest erbij lachen. Jelle lachte mee en zei verder niets meer over de champagne en het ijs. Eenmaal op de kamer deed hij zijn armen om haar nek, de fles champagne nog steeds in zijn rechterhand. Hij gaf haar een kus en zette de fles op de kapstok.
Wederom kuste hij haar. ‘Wil je nu een glaasje champagne Julia?’
‘Maar ik moet nog rijden!’
‘Kom mee Julia’, en hij nam haar aan de arm mee naar de badkamer. Hij trok haar blouse uit, hij trok haar rok uit. Hij trok zijn overkleding ook uit en daar stonden ze dan in een zwart betegelde badkamer met enkel het licht van waxinelichtjes die hij hier en daar al had neergezet.
‘Doe de rest ook uit Julia en ga dan lekker in het bad zitten.’  Ze zag dat er al zo’n 15 cm water in het bad stond. Julia gehoorzaamde een beetje verlegen. Ze ging in het bad zitten en Jelle trok ook alles uit, behalve… oh nee! Behalve zijn witte badstof sokken! Witte badstof sokken, van die sokken uit de zeventiger jaren met een rood en een blauw randje in de boord! Wie droeg er nu nog witte badstof sokken? Hooguit bij het sporten, maar niet onder een kostuum! Ze had trouwens een hekel aan witte badstof sokken.
Hij spoedde zich naar de hal om de fles champagne van de kapstok te halen. Hij deed champagne in de glazen die hij ook al had klaargezet in de badkamer en kwam niet met de glazen, maar met de fles naar haar toe, nog steeds met zijn sokken aan. ‘Je moet nog rijden lieve Julia, daarom nemen we maar één glaasje, met de rest ga ik je wassen.’
‘Mij wassen? Vind je dat niet zonde?’ en het kwartje viel bij haar. Daarom stond de fles niet in de ijsklontjes! Jelle legde de badmat vlak voor het bad en ging er op zijn knieën op zitten, zo dicht mogelijk bij haar. ‘Zonde? Nee, helemaal niet zonde, juist uitermate goed besteed!’
Heel langzaam goot hij champagne over haar rug en over haar borsten en hij smeerde het zachtjes uit. Sensueel. Helaas was de champagne snel op. Hij pakte de glazen, gaf ze allebei aan Julia en deed schuin achter haar zijn badstof sokken uit. Hij vroeg haar iets naar voren te gaan, ging achter haar in het bad zitten, deed de thermostaatkraan open en nam een glas van haar aan. Ze toasten en met een arm om haar heen dronken ze relaxed langzaam hun glas leeg terwijl het langzaam stromende warme water het bad verder vulde. Toen ze haar glas leeg had was ze zelfs een beetje rozig geworden. Door de champagne, door het warme water en door het relaxed in Jelle zijn armen te liggen. Toen ineens ging Jelle uit het bad en ze wist niet wat hij wilde doen, het was alsof hij iets zocht. Ze zag hem nu voor zich en hij wilde een klein lichtje maken, hij kon het niet vinden bij het kaarslicht. Hij wilde een klein lichtje maken maar vergiste zich in de knop. De zwart betegelde badkamer baadde in het tl-licht en Julia zag vieze kalk op de zwarte tegels. Er lagen zelfs haren op het putje in het midden van de badkamer. 
Jelle liep op haar toe en ze begreep waarom hij eerst zijn badstof sokken aangehouden had. Ze zag spierwitte voeten met dikke gele eeltranden, zijn kalknagels keurig geknipt. Keurig geknipt als was elke nagel een kroontjespen.
Zijn nagels waren in punten geknipt! 
Julia stapte resoluut uit het bad en sloeg een groot badlaken om zich heen. 
Er zijn grenzen hé, er zijn grenzen!

Einde J