En dan eens over de bever dus...............
De bever is het grootste knaagdier van Europa. Hij is goed aangepast aan een leven in het water. Tussen de tenen van de achterpoten zitten zwemvliezen. De haren van zijn vacht zitten zo dicht op elkaar dat er geen water bij zijn huid kan komen en zijn oren en neusgaten kan hij afsluiten. De bever heeft een platte staart, die hij gebruikt als een soort roeispaan. Op zijn staart zitten geen haren, maar schubben. Met zijn staart kan hij ook waarschuwen als er gevaar dreigt: hij slaat er dan heel hard mee op het water. Heel bijzonder zijn de grote voortanden. Er zit een harde laag oranje glazuur op, waarmee de bever veel houtsoorten kan doorknagen. Zelfs bomen!Op het land komt de bever maar moeizaam vooruit, maar in het water is hij snel. Hij kan goed zwemmen en duiken. Met gemak blijft hij wel vijf minuten onder water. Een bever kan 100 cm lang worden, en zijn staart 35 cm. Hij weegt ongeveer 30 kilo.
Bevers wonen in een gebied dat rijk is aan veel water: rivieren, meren en moerassen. Het water moet wel aan een aantal eisen voldoen. Het moet anderhalve meter diep zijn en het mag in de winter niet helemaal bevriezen. Maar ’s zomers mag het water ook niet te laag staan, want de ingang van zijn burcht ligt onder water. De bever bouwt de burcht door takken en waterplanten op elkaar te stapelen. Aan de binnenkant ‘metselt’ hij de takken met modder aan elkaar. Dat metselen doet hij met zijn staart. De woonkamers in de burcht liggen boven het water en zijn bedekt met een tapijt van houtsnippers. Soms woont hij ook wel in een hol in de rivieroever.De bever leeft alleen of in een kleine familie. Het mannetje en zijn vrouwtje blijven hun leven lang bij elkaar. In het voorjaar worden de jongen geboren, meestal twee tot vier. Bij de geboorte wegen ze al meer dan een halve kilo, hun ogen zijn meteen open en ze hebben al een dichte vacht. In de zomer komen ze naar buiten, maar het duurt nog een tijd voordat ze goed kunnen zwemmen en duiken. Oudere broertjes en zusjes helpen bij de opvoeding van de kleintjes. Als ze twee tot drie jaar oud zijn, verlaten de bevers de familie en gaan op zoek naar een eigen plek om te wonen. Een bever kan acht tot tien jaar oud worden.
Bevers wonen in een gebied dat rijk is aan veel water: rivieren, meren en moerassen. Het water moet wel aan een aantal eisen voldoen. Het moet anderhalve meter diep zijn en het mag in de winter niet helemaal bevriezen. Maar ’s zomers mag het water ook niet te laag staan, want de ingang van zijn burcht ligt onder water. De bever bouwt de burcht door takken en waterplanten op elkaar te stapelen. Aan de binnenkant ‘metselt’ hij de takken met modder aan elkaar. Dat metselen doet hij met zijn staart. De woonkamers in de burcht liggen boven het water en zijn bedekt met een tapijt van houtsnippers. Soms woont hij ook wel in een hol in de rivieroever.De bever leeft alleen of in een kleine familie. Het mannetje en zijn vrouwtje blijven hun leven lang bij elkaar. In het voorjaar worden de jongen geboren, meestal twee tot vier. Bij de geboorte wegen ze al meer dan een halve kilo, hun ogen zijn meteen open en ze hebben al een dichte vacht. In de zomer komen ze naar buiten, maar het duurt nog een tijd voordat ze goed kunnen zwemmen en duiken. Oudere broertjes en zusjes helpen bij de opvoeding van de kleintjes. Als ze twee tot drie jaar oud zijn, verlaten de bevers de familie en gaan op zoek naar een eigen plek om te wonen. Een bever kan acht tot tien jaar oud worden.
De bever is vegetariër. Hij eet vooral de bast van struiken en wortelstokken, bijvoorbeeld van waterlelies. Hij is gek op de bast van zachte bomen, zoals de populier, de wilg of de els. In de zomer eet hij veel kruiden en waterplanten.De bever houdt geen winterslaap. Als het water bevroren is, moet hij soms weken in zijn burcht blijven. Hij leeft dan van twijgen en schors die hij in de zomer verzameld heeft. Overdag ligt hij vaak te slapen in een hol of in zijn burcht. ’s Nachts is hij actief, hij knaagt bomen om die dicht bij het water staan. Hij knaagt de stam rondom door, zodat de vorm van een zandloper ontstaat. Hij gaat net zolang door tot de boom omvalt, meestal de kant van het water op. Hij knaagt de takken af en sleept die naar zijn burcht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten